251101 Hoogfeest van Allerheiligen

        Allerheiligen (2025) Tienduizend getekenden

 

Marcel Braekers

Openingszang 410 de heiligen ons voorgegaan

Begroeting

Toen ik deze week de garagepoort opende stapte traag en rustig een dikke pad naar binnen en ging zich achter het tuingerief nestelen. Dat maak ik jaarlijks mee en het is één van de tekenen dat de herfst is begonnen en het koude seizoen eraan komt. Vogels schieten haastig voorbij, en dan denk ik: “vinden die hun weg?”. Of bladeren laten hun vertrouwde tak los, en dan denk ik: ”Zijn ze nu voorgoed verloren?” Maar de natuur heeft een richting, de schijnbare chaos is goed gepland. Is het toeval dat wij in die sfeer onze doden herdenken? Of zit in wat absurd en dwaas lijkt een duidelijke weg?

We nemen afscheid van het bruisende leven in de natuur en gaan een weg van verstilling. In die sfeer vieren we het feest van Allerheiligen. Elk van ons heeft zo zijn eigen verdriet om het gemis, de herinnering aan een geliefde: ouders, je partner, een kind, een nabije vriend. 

Voorbij onze eigen leefwereld denken we ook aan de zovelen die niet gemist worden, aan degenen die slachtoffer werden van oorlogsgeweld en haastig werden begraven. Al onze vragen, onze herinneringen en liefde leggen we in Gods handen en vragen om zijn zegen over al die mensen.

 

Lied 414 voor uw aangezicht

  • Wij gedenken wie treuren,
    Wie geslagen worden en verslagen zijn
    Door de ellende op uw wereld.
    Wie verdriet hebben om wat brak,
    Om wat verloren ging.
  • Wij gedenken die ons voorgingen op de weg van uw Zoon
    Die arm werden en met lege handen voor U staan
    Dat hun liefde en hun verlangen geborgen zijn in U
  • Bemoedig wie barmhartig zijn
    Allen die geven en vergeven zonder terug te eisen.
    Bemoedig wie zuiver van hart zijn
    Dat zij hun bestemming vinden in U.

 

Gebed

Draag de namen die wij noemen
Eens en altijd
Aan uw hart:

Dat geen mens ooit dieper valt
Dan de holte van uw hand.
God bewaar hen.

Laat ons bidden hun een licht zijn,
Dat hen leidt voorbij het donker.

God bewaar hen want
Zij zijn toch in uw liefde gelijst.

Bewaar hen, God
Om de eindeloze trouw van uw naam.        (naar S. de Vries)

Eerste lezing  Apok. 7,2-4,9-14

Lied 417 Tegen de dood

Evangelie Mt. 5,1-12a

 

Homilie

Reeds in de tijd dat Jezus leefde en preekte, leefde in Israël het geloof dat een mensenleven niet zomaar een openbloeien en wegwaaien is zoals de bladeren aan de bomen. Het vertrouwen in Gods kracht en nabijheid was te groot om te geloven dat met de dood ook die dimensie zou verdwijnen. Maar hoe moet je deze overtuiging verwoorden?

De schrijver van het boek van de Openbaring gebruikt een sterk en gedurfd beeld: hij ziet al die overledenen in witte gewaden, omdat ze hun kleren hebben gewassen in het bloed van het Lam. Iedere toehoorder van zijn gemeente kende de tekst uit het boek Exodus waar staat dat in die laatste nacht de Israëlieten het bloed van het lam op de deurpost streken om zo de laatste test, de doodsengel, af te weren. Het bloed van het Lam werd zo symbool van het ongrijpbaar en onkenbaar leven dat God aan ons geeft. Wat in de tijd dat Jezus leefde nog aarzelend werd verwoord en ook door een deel van het volk werd betwist, breekt na de dood van Jezus als een krachtige stroom door. Daarom kan Johannes zoveel decennia later schrijven over de tienduizend getekenden en hun geloof dat in de persoon van Christus een nieuwe uittocht plaats heeft. 

Terugkijkend naar het leven van Jezus ging men beseffen dat toen reeds tijdens zijn leven die overvloed zichtbaar werd. Jezus’ optreden was één groot getuigenis van het onverdiende geschenk van Gods kracht. Wat dan nog bij korte momenten oplichtte zou na Zijn dood uitgroeien tot een onwrikbare overtuiging: in Jezus en in allen die zich bekleden met Hem breekt Gods onstuitbare liefde door. Wat Johannes schreef over de tienduizend getekenden gaat door tot vandaag: wij geloven dat allen die zich zo toevertrouwen aan de levende God ook door Hem opgenomen worden in Zijn oneindige liefde.

Groot dankgebed: ‘Bij gelegenheid II’ van S. de Vries p.370 + refrein 195

 

Na de communie 839 psalm 139

 

Het land van ooit

Slechts uit de verte zagen zij,
Die ons zijn voorgegaan.
Op hoop van zegen gingen zij,
Droegen zichzelf als stenen aan
Voor de beloofde stad, waarvan
De fundamenten lang
Al in Gods eigen dromen staan. 

Zij hebben naar het land gezocht
Waar vrede daglicht is.
Hun leven was een blijvend nee
Tegen de nacht van duisternis,
Tegen de angst die mensen knecht.
Hun wortels nooit gehecht
In wat alom voorhanden is.

Als vreemdelingen gaandeweg
Vervolgen wij hun spoor.
Zij zijn gestorven met de droom.
Wij zoeken nog, geven gehoor
De Stem, die hen geroepen had
Naar de gedroomde stad,
Want nog gaat God ons daarheen voor.     S. de Vries

 

 

Contactinformatie

©2005-2024 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.