• Voor de meest recente zondagsvieringen Klik hier

230723

16e zondag (2023) – Wat met het onkruid en de tarwe? Mt. 13, 24- 30

 

Marcel Braekers

Openingszang 101 Heerlijk is het te loven de Heer - Openingsvers

 

Begroeting

De overleden Chinese leider Deng Xiao Ping zei ooit: ‘of een kat nu wit of zwart is maakt mij niet uit, als ze maar muizen vangt.’ Op zichzelf misschien een onschuldige bedenking over katten, maar voor Deng was een heel economisch beleid eraan verbonden. Hij hield maar matig van ideologieën en was een pragmaticus die het marxisme ondergeschikt maakte aan de economische heropstanding. Die uitspraak over muizen vangen was dus bijzonder krachtig, ze zette iedereen aan het denken en sommigen aan het ageren. Je kan dus met een korte uitspraak of een kort verhaal heel veel zeggen, en daarbij door wat je zegt heel veel teweeg brengen. Dat is ook zo in de Bijbel.

Jezus van Nazareth was vermaard voor zijn gevleugelde uitspraken en voor de korte, schijnbaar eenvoudige verhalen waarmee Hij zijn boodschap verkondigde. Mattheüs heeft een aantal van die verhalen gebundeld in een grote redevoering die men ‘de parabelrede’ is gaan noemen. Vorige zondag hoorden we een eerste (over de zaaier en de akker waarin het zaad valt), vandaag hoort u een tweede parabel over onkruid en tarwe. 

Na de viering van vorige zondag kwamen we tot de idee dat het misschien goed zou zijn om over het eigene van die parabels en wat Jezus ermee wilde bereiken wat meer zeggen. Daarover zo dadelijk wat meer. Laten we nu eerst stil worden en bidden tot God en voor de noden van deze wereld.

 

Gebed voor de wereld en de kerk nr. 114

 

Openingsgebed: Psalm 77 in 150 psalmen vrij van Huub Oosterhuis

 

Inleiding op de lezing

Een parabel is een kort en eenvoudig verhaal bedoeld om mensen te doen nadenken. Vertrekpunt is een alledaagse situatie: een zaaier die over zijn akker gaat, een vrouw die zuurdesem in de bloem mengt, bruidsmeisjes die de bruidegom tegemoet gaan, dagloners die op de markt wachten om aangeworven te worden. In dat alledaagse gebeuren heeft iets ongewoon plaats dat motor wordt van de boodschap: sommige meisjes hadden een kruik met olie mee, anderen niet. Op het einde van de dag betaalt de eigenaar even veel aan diegenen die een ganse dag hebben gewerkt als aan degenen die pas in de late namiddag begonnen, een herder laat zijn kudde in de steek om één schap te zoeken dat verloren liep. Iemand zaait graan en met het graan blijkt er ook onkruid uit te schieten, zoals vandaag wordt gelezen. 

Daarbij vertelt Jezus het verhaal zonder verdere uitleg, het is aan de toehoorder om het te begrijpen en er iets mee te doen. De eerste christenen vonden dat zo vervelend dat ze er zelf een tweede deel met uitleg aan toevoegden. Parabels worden dan een soort van allegorie waar de betekenissen vast liggen maar waardoor het werkend karkater van het verhaal wordt afgezwakt. Het evangelie van vorige zondag was daarvan een mooi voorbeeld. Jezus vertelt een parabel over een gulle zaaier die onberekend zaad uitstrooit, want zo is God die altijd en mateloos zijn liefde aanbiedt hoe die mens ook is, wat ook zijn achtergrond mag zijn. Daar stopt Hij, maar de eerste christenen gingen vanuit de nieuwe situatie het verhaal verder interpreteren en dan krijg je een tweede deel over rotsgrond, aarde waar veel distels groeien, graan dat op de weg valt, enz. En zo verschuift de aandacht van de zaaier naar de grond, van de milde God naar de aard van de mensen die Gods Woord horen. Wat Jezus vertelt is meestal kort en krachtig. En omdat er geen uitleg bij is wordt de betekenis aan elke nieuwe generatie overgelaten, die moeten maar weten hoe ze ermee omgaan. Dat maakt die verhalen zo fantastisch. Allemaal samen geven ze een goed idee welk beeld Jezus van zijn God had en hoe Hij dit wilde overbrengen.

Laten we luisteren naar de parabel die vandaag in de kerken wordt voorgelezen.

 

Mattheüs 13, 24 – 30

Lied 547, Het rijk van God 1-4  

 

Homilie

Is het niet fascinerend zoals het verhaal daar staat? Een vredig landelijk verhaal krijgt ineens een dramatisch karakter. Hoe moet ik dit begrijpen: wie is de eigenaar, wie de knechten, wie het graan en wie het onkruid? Daarbij kan ditzelfde verhaal in een veranderende tijdsgeest heel anders worden begrepen. Sinds ‘maai mei niet’ en veel andere acties heeft men een heel andere waardering van onkruid. Een Jood kon zich 2000 jaar geleden niet de luxe veroorloven die wij hebben. Hij moest elke dag vechten tegen allerlei kruiden die heel dominant alles verstikten en hem met de hongerdood zouden bedreigen. Wij hebben de mogelijkheid om alle onkruid kapot te spuiten of te verbranden zodat er alleen nog een kaal en saai grasveld rest. Maar ik vind het waardevol dat men ons vandaag wijst op het belang van onkruid en wilde bloemen waarvan de bijen en hommels dankbaar gebruik maken. Maar door die waardering krijgen we ook een andere waardering  voor de mensen die in de parabel als onkruid worden beschreven. Met onkruid bedoelde Jezus wellicht die mensen die hun hart sloten voor zijn blijde boodschap, degenen die niet wilden dansen als een danslied werd gespeeld en niet treurden als een treurmars klonk. Toch weet je niet wie precies is bedoeld en is het mogelijk dat jij of ik onkruid zijn, terwijl ik me tot het degelijke graan rekende. Wie is graan, wie onkruid? Gaat het over moreel goed en kwaad of is het een manier van zijn? En waarom is het belangrijk om die twee naast elkaar te laten bestaan? 

Ik las onlangs het laatst vertaalde boek van Tomas Halik ‘De namiddag van het christendom, op weg naar een nieuw tijdperk’. In dat boek komt Halik telkens weer terug op de betekenis van het ongeloof. Niet alleen de betekenis van de niet gelovigen voor de gelovenden, maar ook de spanning die in elke mens leeft tussen geloof en ongeloof. Jezus ziet zich voor een groep mensen staan en beseft hoe complex de houding is van waaruit men luistert. Sommigen met heel hun hart, anderen afkerig maar de meesten met iets van ja en nee. De parabel zegt nu dat je niet te vlug mag besluiten om het onkruid uit te trekken, want dan vernietig je iets dat heel belangrijk is, je heft een spanning op die heilzaam kan zijn. 

Je krijgt hier een bijzonder fascinerende raad: je moet het gesprek met de niet gelovige aangaan, niet vanuit de hoogte maar om van elkaar te leren. En sterker nog: je moet ook het gesprek met jezelf aandurven en dan ontdek je dat je eigen geloof doortrokken is van allerlei twijfels, van wrok om wat ze je ooit zoal hebben geleerd, verzet tegen allerlei simplistische voorstellingen van God, van de hemel, van leven na de dood, enz. Halik spreekt in zijn boek over de ‘nones’ dat zijn de mensen die als je hen vraagt waarin ze geloven, zeggen ‘in niets’. Ze zijn niet voor, ze zijn niet tegen, laat ieder zijn eigen mening denken ze, ze zijn zoekende en combineren soms de meest vreemde of exotische gedachten. Een kleine groep is hevig gekant tegen elke vorm van geloof (Dawkins en nog anderen),  maar ze zijn even dogmatisch en achterhaald als de gelovige behoudsgezinden die denken ze alleen maar graan zijn. Het grootste deel van de niet-gelovigen bestaat uit zoekers, of uit mensen die vanuit verontwaardiging en gevoel voor rechtvaardigheid zich ergeren aan een soft christendom. Het gesprek met deze brede waaier van niet gelovigen is voor de toekomst van spiritualiteit van groot belang, aldus Halik.

Maar ook het gesprek met onszelf en met bijna gelijkgezinden is belangrijk, want het helpt ons bij de essentie te komen en verplicht ons op weg te gaan. Christenen als ‘de mensen van de Weg’. In het evangelie raadt de eigenaar van de akker aan om onkruid en graan tezamen te laten opgroeien en pas op het einde het onkruid te verzamelen en te verbranden. Maar dat laatste komt alleen God toe, niet ons.

In elke gelovige schuilt een ongelovige, hoe kan ik dat begrijpen? De Leuvense godsdienstpsycholoog Anton Vergote heeft jaren geleden dit voor mij het beste verwoord. Het kan niet anders, zegt hij, dat in jou ook verzet opkomt op het ogenblik dat je in vertrouwen je overgeeft. Want is die God wel echt te vertrouwen? En ons kritisch verstand begint te protesteren als we ons naïef toevertrouwen, zeker als men van hogerhand ons allerlei gewouwel door de strot wil rammen. Onze drang naar autonomie begint te protesteren, onze ergernis over degenen die niet zijn zoals wij, enz. Er is meer dan genoeg opdat in ons niet alleen een gelovige maar een militante atheïst kan leven. Hoe gaan we met het onkruid om? Ik denk dat we de tegenstellingen naast elkaar moeten laten bestaan zowel in onszelf als onderling. Ze hebben ruimte en tijd nodig om van elkaar te leren. En misschien de meest verrassende boodschap van de parabel: er is veel geduld en liefdevolle aandacht nodig om alles zijn tijd van groei en rijping te gunnen. Dat was zo in de tijd van Jezus en dat is zo vandaag.

Groot dankgebed 164 Gij die de stomgeslagen mond verstaat

Na de communie 515 ik zal er zijn

Contactinformatie

©2005-2023 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.