• Voor de meest recente zondagsvieringen Klik hier

231029

30e zondag – Huub Oosterhuis - God, waar en hoe verschijnt Gij ons?

 

Hendrik Van Moorter en Jan Degraeuwe

 

Opening van de viering

Beste mensen, dit is de derde viering ter nagedachtenis van Huub Oosterhuis. In de eerste viering werd stilgestaan bij het licht in de duisternis dat Oosterhuis velen van ons heeft gebracht. In de tweede viering bij het engagement waartoe hij ons oproept. In deze derde viering willen we stilstaan bij het mysterie dat God is, dat Oosterhuis met vele paradoxen heeft aanwezig gesteld. Om te beginnen met een eerste paradox: het spreken van de stilte. We willen aansluiten bij wat paus Franciscus zei over het belang van de stiltes bij het begin van de synode. Stiltes tussen het vele spreken zijn belangrijk om de geesten te laten bewegen, om de werking van de heiligende Geest mogelijk te maken van de onzegbare, onuitspreekbare, die een geheel weeft met de vele verschillen.

Laten we daarom deze viering beginnen in de naam van de Vader, de Zoon en de H. Geest.

Openingslied 536 Lied aan de voet van de berg

Inleiding op het thema

We zongen het lied “Aan de voet van de berg”. In het midden van de zestiende eeuw liet Calvijn de psalmen op rijm zetten en voorzien van een melodie. Zo ontstond het Geneefs Psalter. Oosterhuis heeft het lied “Aan de voet van de berg” geschreven zodat het past op de melodie waarmee psalm 68 gezongen wordt. De melodie is eenvoudig en stevig en straalt zekerheid uit. De tekst van Oosterhuis zit vol vragen, tegenstellingen en ontkenningen. Er is een spanning tussen woord en muziek. In de eerste strofe wordt god aangesproken met beelden uit het Exodusverhaal. Het licht in de wolk wijst de weg, maar wie is die dode in ons midden? Een stilte in de bomen verwijst naar de godsontmoeting van Elia, maar waarom dooft het vuur? God blijft een vreemde, want hij is “niet god die wij ons dromen”. De tweede strofe is een aaneenschakeling van ontkenningen. Soms ironisch “geen been om op te staan” dan weer beangstigend “geen rots om op te staan”. Misschien was die dode in ons midden wel god? Het heelal is kil, onwrikbaar, onbewogen geworden, de gulden regel is weg. Er zijn alleen kleine mensen, roepend om mededogen. In de derde strofe keert de dichter zich weer tot wie hij als “Jij” aansprak in de eerste strofe. Hij vraagt dat wie hij “Jij” noemde zou bestaan in al die mensen in ons midden. Jij die voor alle namen wijkt is een Jij die mij kent, die mij boeit. Het relationele vormt de kern van de godsontmoeting.

Gebed uit Bid om vrede, 1966

Ik bid tot u mijn god
en noem uw naam
maar kan u niet bemachtigen
want gij zijt groter dan een naam
en kleiner dan een woord,
stiller dan alle stilte van de wereld.
Maak mij ontvankelijk voor u,
geef mij een levend hart
en nieuwe ogen,
om u te zien, verborgen en onzichtbaar,
om u te nemen
als gij komt in machteloosheid
om in mijn eigen zwakheid, in mijn dood,
te weten wie gij zijt.

Het wazige beeld

Aan het slot van het loflied op de liefde geeft Paulus twee bedenkingen over de verandering en de groei van zijn geloof. Het kinderlijke geloof moet volwassen worden, maar ook dit volwassen geloof zal steeds onvolledig blijven, het blijft kijken in een wazige spiegel. Wat blijft is het verlangen om te kennen en gekend te worden.

Lezing: 1Kor 13,11-12

11 Toen ik nog een kind was sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind. Nu ik volwassen ben heb ik al het kinderlijke achter me gelaten. 12 Nu zien we nog maar een afspiegeling, een raadselachtig beeld, maar straks staan we oog in oog. Nu is mijn kennen nog beperkt, maar straks zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend ben.

Lied 548 “Nu nog met halve woorden”

Vreemd is uw naam

Als een woordkunstenaar weet Oosterhuis ons steeds te verrassen met nieuwe godsbeelden, die onze eigen godsbeelden doorbreken. Als een echte kunstenaar choqueert hij soms. Soms vervult het ons met bevrijdende vreugde. Oosterhuis geeft mij woorden voor mijn zoeken, voor mijn verlangen om bij God te zijn. God die ik soms zo nabij kan voelen en soms zo ver weg. Hij geeft me woorden en beelden voor de pijn wanneer ik in mezelf gevangen zit, maar ook voor de God die plots in mij binnen stroomt door een woord dat vertroosting geeft.

Oosterhuis heeft dit verwoord in het lied “Ik sta voor U”:

Ik sta voor u in leegte en gemis, vreemd is uw naam, onvindbaar zijn uw wegen
Mijn dagen zijn door twijfel overmand, ik ben gevangen in mijn onvermogen.
Spreek Gij het woord dat mij vertroosting geeft, dat mij bevrijdt en opneemt in uw vrede.

Lied 551 Ik sta voor U

Evangelie: Lucas 11, 1-4, 9-13

Meditatie bij de evangelielezing

Gedicht Wijs uit Hoe ver is de nacht, 1974

In het gedicht Wijs spreekt Oosterhuis tot God en gebruikt het beeld van een vader die zijn kind draagt. Het sluit aan bij Jezus’ beleving en sluit aan bij onze menselijke ervaring. 
Maar als kind en puber werd ik geconfronteerd met de beperkingen van mijn vader. Het beeld van een hemelse vader kreeg daardoor des te meer betekenis. Een goede vader die er altijd was om mij te beschermen. Dat was noodzakelijk om het tekortschieten van mijn aardse vader goed te maken. Ik dankte God dat hij er was.

Ik droomde u van jongs af aan
mijn vader die mij draagt en kent.

Ik was nog niet gebaard in pijn -
gij hield uw handen om mij heen.

Maar Oosterhuis gaat verder, nu hij oud en wijs is. Hij zoekt een plek voor zijn lijden want God biedt niet de troost voor alle pijn in het leven. 

Waar zijt gij, nu ik oud en wijs
niet weet hoe ik mij houden moet?

Dit heb ik over u gedacht:
zoals een man zijn kinderen draagt,

Hen op zijn schouders tilt, en zingt,
en weet dat zij ontroostbaar zijn,

De dichter weet het niet langer wie of waar God is. Hij haalt zelf zijn goede godsbeeld onderuit. Want uiteindelijk laat God me vallen in de dood. Ondanks dit verlies en niet langer te weten wie God is, voelt het aan als goed. “Hoe zou ik weten wie gij zijt,” klinkt mij als een bevrijding, als een overgave aan het niet-weten. Bevrijding van een vaststaand, stilstaand weten. Daardoor komt het leven echt tot leven, levend water dat stroomt.

Zo draagt gij mij en zingt mij toe
en stemt mijn ziel af op geluk

En laat mij vallen in de dood.

Hoe zou ik weten wie gij zijt.

Muziek: vioolsonate van Guillaume Lekeu, très modéré

Komt niet elke zoektocht naar God uit bij de liefde? Ligt daar misschien het oplossen van het mysterie van God en het mysterie van de mens? De mens geschapen naar het beeld van God, onkenbaar en onvoorspelbaar. Maar het botst met ons rationele denken, dat wil weten en wil kennen. Als we ons ellendig voelen of verward, angstig of schuldbeladen, willen we begrijpen vanwaar het komt. 
Maar hebben we dan niet veeleer iemand nodig die ons liefdevol bejegent, een kop koffie zet en naar ons luistert? Liefde keerde, zag mij, deed mij opstaan uit de dood, dicht de dichterNu is hij nooit meer zonder reisgenoot, de liefde reist met hem mee.

Gedicht Levenslang uit Hoe ver is de nacht, 1974

Op mijn levenslange reizen,
- twijfel donker achtervolgt mij
liefde blind holt voor mij uit -
zing ik op steeds andere wijzen
over wie ik niet kan spreken,
zing ik: ’ooit mijn hart te breken,
ooit mijn hart voor jou te breken’.

Spoorloos trok voorbij de twijfel,
waar ik lag. De liefde keerde,
zag mij, bracht mij drank en spijze,
deed mij opstaan uit de dood. 
Nog een leven zal ik reizen.
Nooit meer zonder reisgenoot.

Laten we nu bidden dat we het mysterie van God toelaten in ons leven.

Voorbeden

Dat we God blijven herkennen en erkennen in “mensen die verminkt en klein, ontheemd, ontkend toch mensen zijn, roepend om mededogen.”

Dat we de stilte de nodige plek in ons leven geven. Vooral als we vastzitten in ons eigen denken en de verschillen tussen elkaar niet meer kunnen overbruggen.

Dat we als gelovige mensen van over de hele wereld voldoende vrij mogen staan tegenover onze vele godsbeelden zodat we anders- gelovigen in vrijheid kunnen ontmoeten.

Lied 123 “Keer U om” na elke voorbede

 

Offerande: vioolsonate van Guillaume Lekeu, très animé

Oergebaar lied 149

Tafelgebed “Gij die weet” lied 165

Communievioolsonate van Guillaume Lekeu, très lent

Slotlied: Lied 514 “Stem als een zee van mensen”

Slotgebed uit Bid om vrede, 1966

J: Ik bid tot u mijn god
en noem uw naam
maar kan u niet bemachtigen
want gij zijt groter dan een naam
en kleiner dan een woord,
stiller dan alle stilte van de wereld.
Maak mij ontvankelijk voor u,
geef mij een levend hart
en nieuwe ogen,
om u te zien, verborgen en onzichtbaar,
om u te nemen
als gij komt in machteloosheid
om in mijn eigen zwakheid, in mijn dood,
te weten wie gij zijt.

Zegen door Marcel

Contactinformatie

©2005-2023 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.