De oude stedelijke culturen in de tijd van Abraham - DEEL 2

door Johan Fevery

Men neemt aan dat Abraham met zijn uitgebreide familie als een nomadische stam vertrok uit Ur circa 1800-1500 BC. Zij en de latere schrijvers van Bijbelteksten moeten uiteraard bekend geweest zijn met de culturen en de schriften die in die streken bestonden. In enkele bijdragen, gespreid over verschillende edities, bekijken we eerst welke culturen er toen waren, welke hun verhalen en wetten waren, om daarna naar het historische Israël te kijken en naar haar buurvolkeren.

DEEL 2: De verhalen uit de ‘pre-Abraham’ culturen

Verschenen in de e-Bubbels van 11 augustus 2023 en 6 oktober 2023

De oude culturen in Mesopotamië, maar ook elders, hadden hun eigen mythisch-religieuze verhalen, meestal verbonden met een pantheon aan goden. Opvallend is dat deze goden veelal angstaanjagende natuurelementen waren, schrikwekkende dieren of een soort Übermenschen, die hun rivaliteiten of lusten botvierden ten koste van de mensen en de mensen misbruikten.

Abraham en zijn nageslacht vertrokken tussen 1800 en 1500 BC uit Ur en reisden doorheen de streken Sumer, Babylonië en Assyrië naar Haram in het noorden. Later verbleven de Joden tijdens de ballingschap in Babylon en schreven daar een groot gedeelte van de Bijbelteksten neer onder leiding van Esra. Aldus moeten zij weet hebben gehad van de aldaar bestaande verhalen van Ea of Marduk over de schepping van de wereld en van de mens. Ook moeten zij bekend zijn geweest met de verhalen over de stortvloed en met de wetten van Hammurabi. Er wordt dus aangenomen dat die bestaande verhalen en wetten de Bijbelteksten beïnvloed hebben.

Stilaan echter kwamen de Joden tot het inzicht dat er één God is, die zegt “vreest niet”, die zich bekommert om de mens, die het beste met hen voor heeft en daarom een Verbond met hen sluit, waardoor Hij zich bindt aan de mensen: “Ik zal er zijn”. Dat is zo totaal anders dan bij de omliggende volkeren, bij de Grieken, de Germanen, de Maya’s … waar angst overheerst en gecultiveerd wordt, terwijl hier een boodschap van liefde van God tot de mens gegeven wordt en van de mens tot God en tot zijn evenmens.

  1. De scheppingsverhalen

Een Babylonisch scheppingsverhaal komt voor in de Enuma Elish (vertaald ‘Wanneer in den Hoge’, de volledige tekst is te lezen in de World History Encyclopedia), waarvan kopijen in spijkerschrift omstreeks 1849 gevonden werden in Ashur, in Kish en vooral in de Ashurbanipals bibliotheek in Niniveh (het huidige Mosul). Zij dateren van 1200 BC, maar in bijbehorende teksten werd verwezen naar vroegere teksten uit de Sumerische tijd vóór 2000 BC. In Sumer was Ea of Enki of Enlil de voornaaamste god, maar later werd eerst Assur en nog later, bij de Babyloniërs, werd Marduk de belangrijkste god, vooral onder invloed van koning Hammurabi.
De zeven gevonden tabletten zijn dus een revisie van oudere Sumerische teksten.
In het kort weergegeven: uit chaos ontstond enerzijds fris, zoet water (god Apsu) en anderzijds bitter, zout water (godin Tiamat). Uit de verbintenis van die twee kwamen een reeks ‘jonge goden’ voort o.a. Ea en Marduk. Na een reeks gevechten onder de jonge goden en tegen Tiamat, ontstonden de rivieren Tigris en Eufraat als tranen uit de beide ogen van de gedode Tiamat, en uit haar lichaam schiep Marduk hemel en aarde. Uit de resten van de ‘slechte’ goden en het bloed van Tiamat, vormde Marduk na beraadslaging met Ea, de mensen, om dienaren van de goden te worden. Daarna werd ook de onderwereld georganiseerd.

Sommige auteurs geven aan dat de Enuma Elish een bron was voor de Joodse Genesis verhalen, maar er zijn toch echt fundamentele verschillen. De Enuma Elish verhaalt vooral het ontstaan van orde uit chaos, het ontstaan van Tigris en Eufraat, de creatie van de mens als dienaar van de multipele goden, en vooral de overwinning van de Babylonische cultuur over het oude Sumerische model onder leiding van de Babylonische god Marduk en van de koning. De Joodse Genesis stellen één God voor, die het goede van de mens voorheeft en hem vrijheid laat.

Er zijn nog scheppingsverhalen o.a. in de Indische tradities en in het Taoïsme (zie Cornille, 1997).

  1. De wetten van Hammurabi

Hammurabi was de zesde van 11 koningen in de Amorite dynastie van het Oude Babylon. Hij regeerde volgens sommigen van 1728 tot 1.685 BC, volgens anderen van 1792 tot 1750 BC.

De tekst bevat 282 wetten. Dat was een ‘eerste’ poging tot wetspraak. Verschillende van deze wetten werden meer uitgewerkt of hernomen in het Oude Testament met name in Exodus, Deuteronomium of in Leviticus.

Wettten_Hamurabi.jpeg

Deze afbeelding is van Pergamon Museum Berlin en stelt de stèle van Hammurabi voor. De stèle toont Hammurabi die de opdracht krijgt van de god Shamash om wetten te schrijven.

Enkele voorbeelden:

Wet 8: “If a seignior stole either an ox or a sheep, if it belonged to the church or to the state, he shall make thirtyfold restitution; if it belonged to a private citizen, he shall make good tenfold. If the thief does not have sufficient to make restitution, he shall be put to death.”
Terwijl we lezen in Exodus 21:37: “Wanneer iemand een rund steelt of een schaap of geit, en hij slacht of verkoopt het dier, dan moet hij het vergoeden: een rund met 5 runderen, een schaap met 4 schapen. De dief moet alles vergoeden, bezit hij niets, dan moet men hem verkopen voor een bedrag ter waarde van het gestolene.”

Wet 195: “If a son has struck his father, they shall cut off his hand”, en wet 197: “If a seignior has broken a seignior’s bone, they shall break his bone”.
In Leviticus 24:19: “Wanneer iemand letsel toebrengt aan een ander, moet hem hetzelfde letsel worden toegebracht, een breuk voor een breuk, een oog voor een oog, een tand voor een tand.”

Zo kunnen multipele voorbeelden aangehaald worden. Bij de wetten van Hammurabi is de finale sanctie dikwijls een ‘doodvonnis’, terwijl het in de Joodse wetgeving soms beperkt blijft tot ‘veroordeeld worden tot slavernij’, maar in andere gevallen staat er toch ook ‘moet ter dood worden gebracht’.

Besluit

Er bestonden al veel mythologische verhalen in de Oude Culturen, maar ze waren dikwijls gericht op de verheerlijking van een heerser, die veelal vroeger bestaan had. De Joodse leiders en rabbijnen moeten bekend geweest zijn met die verhalen, maar gezien hun enige God Jahweh zich kenmerkt door zijn zorg en kommer voor en betrokkenheid op de mensen, hebben zij die bestaande verhalen religieus op een nieuwe manier verwoord. Jahweh, die zich verbonden had met de mensen, heeft de overgang van chaos naar orde bewerkstelligd, de mens geschapen en Hij is ook de Redder bij desastreuze stortvloeden.

  1. De zondvloedverhalen

Uit veel oude geschreven bronnen is een zondvloedverhaal bekend, met uitgestuurde vogel enzomeer, bijvoorbeeld in het Sumerische Gilgamesj-epos (met Utnapishtim) en het nog oudere Atrahasis-epos (‘Atrahasis’ = zeer wijze man, ook gebruikt voor koning Shuruppak, een van de Sumerische koningen).

Gilgamesj was een van de koningen van Uruk rond 2620 BC maar werd mythologisch gemaakt in het Gilgamesj epos, geschreven in de Akkadische taal voor 2100 BC. Dit epos slaat terug op losse verhalen rond de figuren van Bilgames, een variantspelling van Gilgamesj - wat in het Sumerisch iets betekent als ‘de voorouder is een jonge held’ - en Enkidoe. Vermoedelijk zijn deze teksten mondeling overgeleverd en gereciteerd door barden aan de koninklijke hoven en later opgeschreven tijdens de laatste opleving van Sumer ca. 2112-2000 BC ten tijde van koning Šulgi van Ur (derde dynastie), die ook al een bibliotheek had aangelegd.

In de 18de eeuw BC bestond er reeds een samenhangend epos van vijf tot acht tabletten en 2000 verzen met als titel ‘Sjoetoer eli sjarri’ (‘Hoog rijst hij op boven alle koningen’). Fragmenten ervan werden teruggevonden bij opgravingen in Centraal- en Zuid-Mesopotamië, in Babylon en in Ugarit, maar ook in het Hittieten Rijk en in het Mitanni-rijk in West-Iran, Oost-Turkije en Syrië. Een ander fragment (tablet 7) is gevonden in Megiddo bij Haïfa in Israël en dateert mogelijk uit 1300 BC. Waarschijnlijk werden de teksten gebruikt door schrijversscholen om Akkadisch te leren. Vermoedelijk is het verhaal van de grote vloed pas tijdens de laatste redactie rond 1200 BC aan het epos (‘Sja nagba imoeroe’ = ‘Hij die alles gezien heeft’) toegevoegd.

Het bijna volledige Gilgamesj epos, in spijkerschrift (± 3000 regels) op kleitabletten van
ca. 2.000 BC, werd ontdekt in de bibliotheek van koning Ashurbanipal in Niniveh, de hoofdstad van Assyrië. De bibliotheek was in 612 BC, bij een aanval van de Meden en de Babyloniërs, door brand verwoest. Door de hoge temperatuur tijdens de brand werden de kleitabletten gebakken, waardoor ze bewaard zijn gebleven - anders waren de teksten waarschijnlijk verloren gegaan. Vanaf 1857 werd het Akkadisch spijkerschrift eindelijk ontcijferd.

Flood_tablet.jpeg

Flood_Gilgamesh.jpeg

Deze twee foto’s werden genomen in het British Museum (London) en in het Pergamon Museum (Berlin)

Er bestaan een aantal voorbeelden van vloeden die in de prehistorie zouden voorgevallen zijn, en die in het collectief geheugen van de mensheid bewaard zijn gebleven. Ze kunnen aan de basis liggen van de diverse zondvloedmythes in Mesopotamië en nog 1300 jaar later in de Bijbel (Judea).

  1. De Zwarte Zee-zondvloed

De Zwarte Zee-zondvloed is een deels hypothetische snelle stijging van het niveau van de Zwarte Zee rond 5600 BC, te wijten aan het doorbreken van wateren van de Middellandse Zee ter hoogte van de Bosporus. De Zwarte Zee was een groot zoetwatermeer gedurende de laatste ijstijd. Enerzijds was het waterniveau van de Middellandse Zee 120 m lager dan het huidige niveau omdat veel water opgeslagen lag in enorme landijsmassa's. Anderzijds stond de Zwarte Zee zelf ook
70 tot 155 m lager dan nu door de toegenomen verdamping en de verminderde aanvoer van rivieren (geen smeltend ijswater). Ter hoogte van de Bosporus was er een droge landdepressie van 15 tot 50 m ten opzichte van de omgevende landstreken. De Zwarte Zee en de Middellandse Zee waren dus niet verbonden. Toen de temperatuur steeg na de ijstijd, steeg de waterspiegel ten gevolge van smeltwater, en werden de Middellandse en de Zwarte Zee met elkaar verbonden in een tijdspanne van 1 à 3 jaar. Daardoor vond er rond 5600 BC een catastrofale verbinding plaats. Andere geologen beweren dat dit gebeurde rond 7400 BC en enkele decennia tot enkele eeuwen duurde.

  1. De Middellandse Zee-zondvloed

Voor ongeveer 6 miljoen jaar kwam er een verbinding tot stand tussen de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan. Immers de voorheen afgesloten Middellandse Zee droogde door verdamping geleidelijk aan op en veranderde in een zoutwoestijn. De zeespiegel daalde met anderhalve kilometer en er ontstonden uitgebreide afzettingen van gips, kalk en steenzout. Die zijn nu diep onder de zeebodem nog te vinden. De uitdroging duurde ongeveer 700.000 jaar, waarna 5,3 miljoen jaar geleden door bewegingen van de aardkorst de Straat van Gibraltar ontstond en het zoute oceaanwater via een gigantische waterval het Middellandse Zeebassin binnenstroomde. Er zijn voldoende paleo- en geo-sedimentologische bevindingen die uitwijzen dat de Middellandse Zeebodem en de rivieren (o.a. de Rhône en de Nijl) die erin uitmonden, vroeger veel dieper waren gelegen. Zo bleek ook bij de bouw van de Aswan-stuwdam op de Nijl dat de rivier daar ooit op
750 m onder het huidige zeeniveau lag.

  1. Andere voorbeelden van enorme stortregens in vroegere tijden

Het is wel eigenaardig dat er in veel andere culturen ook zondvloedverhalen voorkomen.

De Masai (Oost-Afrika) vertellen van Tumbainot, een rechtvaardig man, die een vrouw genaamd Naipande had en drie zonen: Oshomo, Bartimaro en Barmao. De wereld was dichtbevolkt, maar de mensen waren zondig en dachten niet aan God. Op een bepaald ogenblik sloeg iemand een andere man dood. God besloot daarom de mensheid te verwoesten, maar Tumbainot vond genade in Zijn ogen. God gebood Tumbainot een ark te bouwen. Nadat hij met vrouw, kinderen en dieren van iedere soort aan boord was gegaan, zorgde God voor een langdurige regenval die voor een overstroming zorgde. Mensen en dieren stierven uit. De ark dreef een lange tijd. Toen de regen stopte, zond Tumbainot een duif uit om te kijken of de aarde al droog was. De duif kwam vermoeid terug. Een aantal dagen later liet hij een gier los met een pijl aan een vleugel. De gier keerde terug zonder pijl. Toen de vloed voorbij was, landde de ark op de steppe, en de inzittenden stapten uit. Tumbainot zag vier regenbogen, één in elke hoek van de hemel, waardoor hij wist dat Gods toorn voorbij was.

In India is een zondvloedverhaal bekend uit een onderdeel van de Veda’s, met Manu in de hoofdrol. Op basis van dat verhaal is berekend dat de zondvloed daar in 3102 BC zou hebben plaats gevonden, maar die datum wordt ook gezien als die van de grote Bharata-oorlog, beschreven in de Mahabharata.

In de Griekse mythologie komen drie zondvloedverhalen voor. Het eerste verhaal is dat van Ogyges, de stichter van de stad Thebe. Het tweede verhaal is beschreven in Ovidius’ Metamorfosen en gaat over Deukalion en Pyrrha. Het derde verhaal is dat van Dardanus, beschreven door pseudo-Apollodorus. Ook Platoa schrijft in zijn dialogen Timaeus en Critias over een reeks zondvloeden, die zouden hebben plaatsgevonden, o.a. een die ten tijde van Deukalion (Critias, 112A) rond 9600 BC het eiland Atlantis zou hebben verwoest.

Veel Eskimostammen (Herschel-Eiland) vertellen over Noah die alle dieren uitnodigde om in zijn ark te komen en gered te worden. De mammoeten geloofden echter niet dat er een grote vloed zou komen en dachten dat hun poten lang genoeg waren om het te overleven. Ze bleven buiten de ark en stierven uit, de andere dieren in de ark werden gered.
In Amerika bleken verschillende indianenstammen een zondvloedverhaal te hebben.

In de Altaïsche cultuur (Centraal-Azië) spreekt men over Tengys (of Zee) die ooit heer en meester over de aarde was. Nama, een goede man, leefde tijdens zijn bewind met drie zonen. Ülgen gebood Nama een ark te bouwen. Nama ging de ark in met zijn familie en veel soorten dieren en vogels. In deze mythe liet Nama zijn oudste zoon het raam openen om rond te kijken, waarop de zoon enkel de pieken van bergen zag. Uiteindelijk stopte de ark tussen acht bergen. Nama laat een raaf, een kraai en een roek los, maar geen van hen keerde terug. Op de vierde dag liet hij een duif los, die terugkwam met een takje.

De Chinese vloedmythe kent verschillende versies:

  • De 'werker-god’ Gong Gong in de vorm van een draak roerde de wereldwateren, die tegen de grenzen van de lucht botsten, waardoor er een terugkeer naar chaos dreigde. Een boer nam hem gevangen en zijn dochter gaf het monster te drinken, waardoor het uit zijn kooi ontsnapte. Uit één van de tanden van de draak groeide een kalebas. De boer bouwde een schip van ijzer en zijn kinderen maakten van de kalebas een zeilboot. Het water steeg, de boten bereikten de 'Negende Hemel', het verblijf van de goden. Gong Gong liet toen in een keer het water zakken, omdat de boer op de hemelpoort had gebonsd. De boer werd verpletterd onder zijn ijzeren boot, maar de kinderen bleven in leven. Ze noemden zich Broer en Zus Fuxi (kalebas), trouwden en er werd een nieuw mensenras geboren.
  • In een andere versie, beheerst Yu de vloed met zijn bovenmenselijke fysieke moed, intelligentie en morele deugd, geholpen door de waterdraak en waterschildpad. Nadien werd de wereld verdeeld in negen streken. Yu werd de stichter van de mythische Xia-dynastie, de eerste uit het Gouden tijdperk.
  • Nog een ander gemythologiseerd verhaal maakt deel uit van de Chinese vertelcultuur en poëzie, en is essentieel voor de stichting van de Xia- en de Zhou-dynastieën. Het zou gebaseerd zijn op een grote overstroming van de Gele rivier en de Yangtze en die twee generaties duurde, gedateerd rond 2300 BC (volgens anderen 1920 BC) onder keizer Yao. In de Chinese mythologie is de vloed meer het resultaat van natuurlijke oorzaken dan van een universele straf voor zondig gedrag, en wordt er ook meer gewezen op de menselijke samenwerking bij constructie van dijken en dammen (dan op goddelijke tussenkomst) en dat onder leiding van de Xia-Dynastie (2070-1600 BC). Het is dus eerder een verheerlijking van de keizer Yao als een semi-goddelijk persoon.

 

Bronnen

Atlas van de Wereldgeschiedenis. John Haywood. Davidsfonds

The Ancient World. Hamlyn ed.

Encyclopedia Britannica

Wikipedia English edition

André Parrot. Sumer. Eds Gallimard

Karen Armstrong. De grote transformatie. De Bezige Bij, 2006

Catherine Cornille. De wereldgodsdiensten over schepping, verlossing en leven na de dood. Davidsfonds, 1997.

Pritchard JB. The Ancient Near East: An anthology of Texts and Pictures. Princeton Press (waar de teksten van Enuma Elish, Gilgamesh en de wetten van Hammurabi te vinden zijn in het Engels)

World History Encyclopedia. Enuma Elish - The Babylonian Epic of Creation - Full Text:

https://www.worldhistory.org/article/225/enuma-elish---the-babylonian-epic-of-creation---fu/

Contactinformatie

©2005-2023 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.